Deel 7
Eén van Hendrik Willem Mesdags favoriete onderwerpen om te schilderen was de traditioneel vissende Scheveningse vissersvloot. Omdat Scheveningen tot 1903 geen haven had, werd er naar haring en schelvis gevist met houten bomschuiten. Deze schepen hadden een platte bodem en werden met behulp van paarden het strand op gesleept.
Op dit schilderij zien we het moment dat de bommen uit de woeste zee worden gehaald. De sleperspaarden moeten tegen de storm in hun zware last trekken. Verschillende vissersvrouwen staan te kijken, diep in hun mantels gedoken. Normaal werd bij aankomst de visvangst rechtstreeks vanuit de bommen verdeeld. De vissersvrouwen vulden manden met vis die zij op hun hoofd richting de binnenstad van Den Haag droegen, waar zij de vis verkochten om bij te verdienen. Maar waarschijnlijk gooit de storm die Mesdag hier schildert, roet in het eten.
Om dit onderwerp te schilderen, huurde Mesdag sinds 1870 een vaste kamer aan het Scheveningse strand in Villa Elba, en later Hotel Rauch. Vanuit daar had hij goed zicht op het strand en de zee. Het vissersbedrijf van een afstand observeren was voor hem genoeg: ‘Of ’k veel op zee vaar? – Wel nee, ’k ben toch geen schipper! Da’s ook volstrekt niet noodig.’ Het zou goed kunnen dat Mesdag de voorbereidingen voor dit schilderij trof in een van zijn gehuurde kamers.